27 Oktober 2010

Pech

Allerlei toevalligheden maken dat ik de grootst denkbare pech heb. Maar ik doe het allemaal zelf. Een ander had vermoedelijk allang in de Mesdagkliniek gezeten of zich van het Okurahotel gestort — en ik zit nog steeds in de Mesdagstraat. Er gaat voor zover ik weet in dit leven iets gruwelijk mis als je voor je hart kiest, voor je intuïtie, en niet voor je verstand. De gruwelijkheid bestaat er uiteraard in dat er maar één leven is.

De Nederlaag

geketend aan het circuit der seizoenen
verlies ik in buitensporigheid mijn weg
tussen vuur en ijs daar waar gedijen
de olijven de limoenen en waar de poliep
van het uitspansel overstraalt de bochten
en de krochten en het grauw geweld der golven
en ook mijn gedachten die donkere bouwsels
die kalkkoude ruïnen op de kale bergen
boven het tumult van eeuwig spuwende inspanning
de waterval die zelfs de krachtige zalm verjaagt

daar betrad ik het ijzerrijk schraal en beendor
koorts brandde in de schoot der heuvels
uit een laatste zonnestraal viel een vogel dood
op het vervallen drooghuis waarin ik mij verschool
tussen uilen vleermuizen en blinde vlekken
razernij spoot als vitriool tegen de gewapende
beelden die in de diepe duisternis bewogen
en die terugspogen onblusbaar en meedogenloos
de marmersnijder en de schedelmeter ontwaarde ik
in de eeuwigheid zou ik uittreden en deel zijn
van doodseskaders die de bedevaart van bedelaars
en hoopvolle filosofen verstoren en uiteenrijten
zodat een ieder dwaalt in eeuwig onbehagen
zonder dageraad zonder lenteboden zonder liefde
zonder morgenrood zonder jaargetijden zonder taal