28 November 2003

Erica

1.

Daar komt Erica Blom aangelopen over het zomerse gras, met een stralend gezicht en, wanneer ze eenmaal voor me staat, met gepaste afstand — als vroeger. Ze heeft een zachtrood jurkje aan, met witte stippen. Ze kijkt me aan alsof we elkaar dagelijks zien.
'Ik heb een baan,' zegt ze. Prachtig, ze heeft een baan, en dat in een tijd dat bijna niemand een baan heeft. Ze wordt directeur op een kantoor in Den Haag. Opgetogen legt ze uit wat ze precies gaat doen. Bijna verliest ze de controle die ik mij van haar herinner, zo graag wil ze me alles uitleggen. Ze zal een interessante functie gaan vervullen.
'En ik wil het vieren,' voegt ze eraan toe. 'Kom je ook.'
Maar wat leuk, Erica. Het is zo bijzonder dat je mij uitnodigt, dat, terwijl we elkaar tien, vijftien jaar niet gezien hebben. We zijn oud nu.

Nadat het feest gevierd is, gaan we nog naar een café en blijven uiteindelijk met zijn tweeën over: de anderen zijn vertrokken.

2.

De volgende dag tref ik haar weer op hetzelfde veld, dat ik inmiddels beschouw als het onze. Erica is in mijn leven nu.
'Ga je nog uit vanavond,' vraag ik.
'Eventjes misschien,' zegt ze afhoudend. 'Even naar Duet. Niet te lang.' Duet, dat is café Duet, waar we gisteren ook waren. Ik moet vanavond naar Duet want de kans bestaat dat Erica komt. Ze is alleen, ze heeft een goede baan in Den Haag, ze wordt misschien verliefd op mij, ik op haar, wat overkomt mij!
Maar 's avonds is ze er niet en ik wil zoveel drinken dat ik mij niet meer herinner dat ze ooit zou komen.

3.

Erica is in mijn hoofd maar ik zie haar nergens. Ik vind dat niet erg, want haar aanwezigheid in mijn hoofd is zo geruststellend dat haar lijfelijke aanwezigheid overbodig zou zijn. Ik vertel haar alles wat ik een ander nooit vertellen zou omdat het geheim is. Overal waar ik kom ben ik vrolijk en ik beantwoord de vragen van de mensen met een gemak en een precisie zoals ik die nooit kende.
Ze is mijn troosteres, biechtvader en geliefde tegelijk, al krijg ik haar niet te zien.

4.

Het bos waar ik doorheen loop, is uitgestrekt en het landschap wisselt: nu eens staan de naaldbomen dicht op elkaar en striemen de takken in mijn gezicht, dan weer ren ik over onbeboste en moerassige velden. Een meisje rent met mij mee, samen vluchten we en we weten waar we voor vluchten, al denken we daar niet meer aan. Onderweg is ze al haar kleren kwijtgeraakt, ze is bloot. Later, als we veilig zijn, zal ik een jurk voor haar kopen. Nu is daar geen tijd voor. We waden door rivieren, af en toe stroomt de regen met bakken uit de hemel. Het lawaai van de natuur om ons heen is oorverdovend.
We bloeden, we hebben het warm.
Na uren achtereen zo gelopen te hebben, zien we in de verte de stad liggen: we zijn gered.
De grens tussen de woeste bossen en de stad is abrupt. Ik stamp de modder van mijn schoenen en klop de takken en dennenaalden uit mijn gescheurde kleren. Voor mij ligt Amsterdam, ik sta op de klinkers van een straat die ik niet herken. Alles wat ik weet is dat ik in Amsterdam ben, dat ik veilig ben.
Het blote meisje staat achter me. We kijken om ons heen en ruiken de lucht van een brand die juist geblust is. In de verte tussen de huizen zien we pluimen witte rook en er bewegen zich mensen onrustig door de straten die voor ons liggen. We lopen een eindje de stad in en vragen aan een groepje mensen dat staat te kijken wat er aan de hand is.
'Er heeft een vreselijke brand gewoed,' antwoordt iemand. 'Er zijn mensen omgekomen. Niemand weet hoeveel, of wie.' Ik vraag mij inmiddels af of dit wel Amsterdam is. Ik herken niets: geen gebouw, geen straat, geen mens. Ben ik zo lang weggeweest, heeft mijn vlucht door de wouden zo lang geduurd?
Dan komt Erica Blom aangelopen. Ze loopt naar het groepje mensen toe waar wij bij staan en zegt niets.
Erica. Mooie Erica. Maar haar witte charmante schoenen zijn zwartgeblakerd, haar zachtrode jurkje met witte stippen is gescheurd en haar gezicht is volledig verbrand: haar voorhoofd en haar wangen vertonen watachtige, zwartomrande zwellingen en haar haren zijn verschroeid. Het is of ze bewijzen wil dat ik het altijd mis heb gehad.
Ze blijft me zwijgend aankijken en ik weet niet wat ik tegen haar zeggen zal.


Zeg haar: hier is mijn Boeft. Zie hoe lief ze is. Ze is mijn vrouw. Dag Erica.
George - 28 November 2003

"Maar 's avonds is ze er niet en ik wil zoveel drinken dat ik mij niet meer herinner dat ze ooit zou komen."

Ik denk aan een gedicht:

6.

en dan toch teleurbier omdat jij er niet bent
en slap geleuter met excuusbekenden
waar ik zeker wist dat jij had kunnen zijn

voor jou zo stap stap simpel
loop loop hier op hoge benen van verdriet
in je mooiste marteljurkje klik klak
mooi hier voor mij heen
te zingen pijn in wolvenogen simpel
als een wenk niet zwaar niet ver
maar licht zoals jij aarde splijt met wimpers

maar dus niets van al dat zenuwziek gehoopte
gejoepie van jouw aantocht stokkend hart
in keel maar dus eenzaam keel dorst bi ba
bier en hola bola beuzelblaat en blaat maar dus
om eerlijk en waar te zijn behoorlijk pissed
en off dat jij voor wie zo stap stap simpel
mij te kwellen

mij niet kwellen komt


(Ilja Leonard Pfeijffer - Dolores (2002))
jnnk (URL) - 29 November 2003

Trouwens,

Duet leest voor mij uiteraard als een spelfout.

;-)
jnnk (URL) - 29 November 2003

Jammer dat ze nou net Erica moet heten. Ik heb slechte associaties bij die naam. Verder is het een verrukkelijk verhaal.
Aukje (URL) - 02 December 2003