25 Maart 2010

Soerjadi

Ik had eerst gehoorverlies aan de linkerkant, en toen aan de rechterkant. De aandoening heet sudden deafness. Het kan blijvend zijn, maar het kan zich ook herstellen. Het begon met een heleboel andere kwaaltjes, maar die hadden er niet echt veel mee te maken. Enorme hoofdpijn, spierpijn, m’n hoofd knalde bijna uit elkaar. En op een gegeven moment had ik dat gehoorverlies, in de lage tonen. De vervorming was dusdanig dat ik de noten niet goed meer hoorde. Het voelde alsof ik voortdurend de verkeerde noten aansloeg. Muziek luisteren kon ook niet meer. Alles wat ik hoorde, klonk verkeerd. Het is heel erg, heel eng. Mensen denken vaak dat iemand met gehoorproblemen minder hoort, maar je hoort vooral ook andere dingen, rare dingen. Je hoort vervorming, je hoort lawaai, je hoort een pieptoon. Als het helemaal stil is, hoor ik dat keihard. Dan moet er iets aanstaan, een koelkast of zo, om het te compenseren. Heel typisch. Kijk, je bent altijd bang dat er iets met je handen gebeurt. Dat is heel erg, maar dan kun je toch nog naar muziek luisteren. Maar als je muziek niet meer kunt horen, niet meer kunt beleven… Ik heb me nog nooit zo ongelukkig gevoeld.
Het was absoluut niet psychisch. De artsen hebben me heel goed begeleid, ze waren op tijd met de juiste behandeling. We hebben gehoortesten gedaan, waaruit bleek dat ik de lage tonen niet hoorde. Voor een musicus is dat een ramp. Dat is zoiets als een schilder die geen kleuren meer kan zien, of een kok die niet meer kan proeven. Ik moest rust nemen: geen concerten, geen interviews, niks. Ik ben een hele tijd uit de picture geweest. Daardoor kon de medicatie werken. Maar het was niet zeker of het goed zou komen. Ik ben maanden onzeker geweest. Aanvankelijk was er geen verbetering, en toen dacht ik: dat komt nooit meer goed. Op zeker moment gloorde er een sprankje hoop, en toen dacht ik: doorzetten. Ik was alleen maar bezig met mezelf wijsmaken dat het goed gaat komen.
Het is op dit moment nog niet helemaal goed, maar wel bijna. De artsen zeggen dat het zeker goedkomt. Maar dat kleine beetje is bepalend voor een musicus. Een ander zou er helemaal geen last meer van hebben, maar bij mij steekt het allemaal heel nauw. Ik moet nog steeds voorzichtig zijn. Daarom geef ik dit jaar ook maar één Kerstgala, waar ik er normaal wel vier of zes doe. Op dat concert kan ik me volledig richten, dat moet heel goed zijn.

Mijn ouders speelden allebei een beetje piano, niet echt goed haha! Er stond een piano thuis. Ik heb vier broers, die speelden ook. Ik had een heleboel hobby’s, ik was heel druk. Schermen bijvoorbeeld, dat doe ik nog steeds. En ik maakte boemerangs. Aanvankelijk interesseerde die piano me niet zoveel. Toen ik elf was, namen mijn ouders mij en m’n jongere broer mee naar concerten, eerst naar een opera, daarna naar een pianoconcert. Dat was heel indrukwekkend. Het was in De Doelen, in Rotterdam. De pianist ging achter de vleugel zitten, hij speelde Mozart, Chopin en Liszt. Wat gebeurt hier? dacht ik. Hoe tovert die man dat allemaal uit één vleugel, hoe kan ik zo geboeid zijn door alles wat daar gebeurt? Ik moest en zou piano gaan spelen. Mijn ouders dachten waarschijnlijk: dat is weer een van die bevliegingen van Wibi, dat vervliegt zo, na twee maanden is het afgelopen. Maar ik mocht het even proberen. Ik kreeg de bladmuziek van Für Elise, en dat kon ik spelen. Toen mocht ik op les. En daarna ging het allemaal heel snel. Die bezetenheid van toen is nooit meer opgehouden. Kijk, het was misschien vrij laat, op mijn elfde, maar het was mijn eigen, bewuste keuze. Ik haalde in Rotterdam de hele bibliotheek leeg. Ik heb iedereen lid gemaakt van de bibliotheek, zodat ik op elk pasje vijf boeken kon halen… Stapels boeken, bijna niet te tillen… Ik wilde alles doorspelen wat er maar was. Ik was niet meer te stoppen. Vijfentwintig boeken per week.
Ik was vijftien, ik zat in 4-VWO, en toen wilde ik naar het conservatorium. Mijn ouders wilden dat absoluut niet. Mijn vader is wiskundige, doctor in de wiskunde, en die zei: je moet iets met je hersens doen, het is zonde als je de muziek in gaat. Maar ik wilde het per se. Ik heb voorgespeeld op het conservatorium in Amsterdam, en ik werd toegelaten, hoewel ik eigenlijk te jong was. Toen hebben mijn ouders zich er enigszins bij neergelegd.

Ik ben getrouwd geweest. Maar zij wilde op zeker moment een ander leven, ze wilde iets anders. Dat is nu zo’n tien jaar geleden. Ik vond het toen heel erg. Ik moet het niet willen begrijpen. Ik kan honderdduizend keer vragen waarom, maar dat is niet altijd even belangrijk. Je moet het op zeker moment accepteren, en doorgaan. Je kunt niet altijd antwoorden krijgen. Daar maak je jezelf gek mee. Het heeft ook een heleboel goede dingen opgeleverd. Je deed alles altijd alleen maar samen. Als je alleen bent, ga je ontdekken wat je zelf allemaal leuk vindt. We waren al heel jong bij elkaar. Ik was negentien, zij zeventien. Het heeft bij elkaar twaalfeneenhalf jaar geduurd. Ik zie of spreek haar nooit meer. Zij wilde helemaal geen contact meer. Dat respecteer ik. Toen het gebeurde, woonde ik net hier. Dat was misschien juist goed, want als je in de oude omgeving bent, ga je het allemaal extra missen. Maar dit was een nieuwe start. Ik maakte zelf keuzes, ik werd op een goede manier op mezelf teruggeworpen. Ik heb misschien wel behoefte aan een nieuwe relatie, maar het komt wanneer het komt. En ik heb die tijd ook wel nodig gehad om mezelf te vinden.
Echt alleen voel ik me niet. Ik leid ook niet een heel erg rustig leven. Ik heb altijd concerten, ik ben altijd druk, altijd onderweg. Het is niet zo dat ik hier alleen in dit grote huis zit weg te kwijnen of zo. Ik heb veel vrienden, en die nodig ik vaak uit.

Ik wil meer gaan componeren, ik ben veel gaan schrijven. Tijdens de doofheid bijvoorbeeld kon ik niet spelen, maar wel schrijven. Ik kon het alleen niet terughoren. Ik heb veel composities gemaakt, ik vind het belangrijk dat je ook zelf componeert. Chopin speelde eigenlijk altijd zijn eigen werken, maar nu spelen pianisten bijna alleen maar dode componisten. Heel raar. De componist kan niet spelen, de pianist kan niet componeren. Terwijl dat vroeger heel normaal was. Ik vind het leuk om muziek te creëren, zelf te maken. Ik ga dat ook veel meer doen. Ik speel ook veel programma’s nu waarbij ik de ene helft, zeg maar voor de pauze, de klassieken speel, de grote meesters, en na de pauze mijn eigen werken.
Als Mozart nu zou componeren, zou hij dat heel anders doen. De thema’s zouden prachtig zijn, maar hij had wat rusten weggelaten, wat herhalingen weggelaten. De tijd verandert, in de muziek, in de bouwkunst, overal in. Ik ging laatst gordijnen bestellen. Maar ik moest wel tien keer uitleggen dat ze zo lang moesten zijn, ze bleven maar vragen of de maat wel klopte. Wat een raar groot huis dan, zeiden ze. Vroeger vond men dat mooi. Nu zeggen ze: dat is niet praktisch. Daar kun je wel twee verdiepingen van maken. Praktisch moet in dienst staan van de mensheid. Vroeger zeiden ze: schoonheid voegt toe aan het plezier en het genieten.
Ik schrijf heel romantisch, in de lijn van Liszt, Rachmaninoff, Prokofjev. Ik wil de vleugel vol laten klinken, als een eenmansorkest, zo orchestraal mogelijk. Ik wil de mogelijkheden van de vleugel nog meer opzoeken. En ik wil niet zozeer alleen voor piano schrijven, maar ook voor orkest. Ik vind het leuk om met instrumenten te spelen, te kleuren en te mengen met die instrumenten.
De muziek moet in eerste instantie intuïtief mooi zijn. De schoonheid moet meteen heel tastbaar zijn. Als een kok heel goed heeft gekookt, moet het in ieder geval heel lekker zijn. Dus niet dat je zegt: o, wat een mooie saus, dit en dat, nee, het moet in eerste instantie lekker zijn. Als, in de muziek, een thema goed is, dan voel je er iets bij en gebeurt er iets met je. Maar als het puur theoretisch is, dan vind ik het niet werken. Mijn muziek wil ik intuïtief houden. Het volle gevoel waarin je ondergedompeld moet worden. Muziek is onzichtbaar, maar het is het meest tastbare, het meest voelbare, het meest echte dat er is. Meer dan welke kunstvorm ook, meer dan wat je ook ziet. Alles wat ik speel, moet meteen naar binnen gaan. Ik mag geen noot en geen rust verspillen. Die noten zijn opgeschreven, die noten zijn dood, en ik mag ze tot leven wekken, tijdens een concert, dat is eenmalig, de tijd gaat voorbij, en komt nooit meer terug.

(oktober 2009)