03 Juni 2006

Mijn beste vriend

Ellingmann interviewt Tom Egbers (van Studio Sport, april '06, fragment).

"Mijn beste vriend was een oude man, hij is 72 geworden. Maar hij was jonger dan ik. Hein, zo heet hij. Ik ging elke dag boodschappen doen bij Albert Heijn op de Vijzelgracht. Dan trof ik bij het Weteringplantsoen een beeldschone vrouw, een schitterende, prachtige vrouw. Een jaar of veertig. Die liet haar hondje dan uit. Elke dag, kwart over vijf, half zes. Een godin. Ik durfde niets tegen haar te zeggen. Na een jaar had ik voldoende moed verzameld om iets tegen haar te zeggen. Ik durfde namelijk te zeggen: ‘Dag mevrouw.’ Het wordt op den duur ongemakkelijk als je bij elkaar in de buurt woont, elkaars pad steeds kruist, en dan niets zegt. Dus ik zei: ‘Dag mevrouw.’ Ze keek me aan en zei: ‘Dag.’ Er ging weer een jaar voorbij. Op zeker moment ging ik om een uur of twaalf ’s avonds naar het café op de hoek, café Mulder, om een pilsje te drinken. Het café is leeg, alleen op de hoek van de bar staat een man of zes, zeven. In het midden van de kring staat een kalende man, een beetje dikke tong, hij had overduidelijk te diep in het glaasje gekeken. Die man vertelde een verhaal waar de andere mannen ademloos naar stonden te luisteren. Ik kon het niet helemaal opvangen, maar die man sprak een schitterend soort Nederlands. Niet twee dezelfde bijvoeglijke naamwoorden in opeenvolgende zinnen, mooie structuur, mooie opbouw, mooie uitspraak. Ik maakte geen deel uit van dat gezelschap, ik ging een tafeltje verderop zitten, bij de deur. De man die aan het woord was, rookte een sigaret, en om de askegel van zijn sigaret niet op de schoenen van de toehoorders te laten vallen, draaide hij zich uit de kring. Toen zag hij mij zitten. Het viel stil. Hij kwam naar me toe lopen. Doodse stilte in het café. ‘Jij groet mijn vrouw altijd.’ Ik zeg: ‘Pardon?’ Waarop hij zegt: ‘Jawel. Telkens als ze de hond heeft uitgelaten en ze komt thuis, vertelt ze me: “De jongeman heeft me weer goedendag gezegd.”’ Dus ik zeg: ‘O, dat is uw vrouw.’ Vervolgens kwam hij nog iets dichter naar me toe, legde zijn hand op mijn schouder en zei: ‘Zijn we vrienden?’ Misschien een merkwaardige vraag, maar ik zag in zijn ogen en hoorde aan zijn stem dat hij het meende, dat hij welwillend was, dat hij vriendelijk was. ‘Beloof me dan één ding,’ zei hij vervolgens. ‘Dat je nooit met haar naar bed zult willen.’ Zult willen! Toen zei ik: Dat is goed, dat beloof ik je. Goed, zei hij, kom dan nu met me mee naar huis, dan stel ik je aan haar voor. Hij nam me mee en sindsdien is hij mijn beste vriend. Hein is een geweldige man, hij was mijn beste vriend. Diezelfde avond heeft hij mij het verhaal verteld van zijn leven. Zijn vader was de tekenaar Eelco Ten Harmsen van der Beek. Hij had een zusje, Fritzi. Hij en Fritzi waren 18 en 19 toen kort na elkaar hun ouders stierven. Vader was een zeer succesvol tekenaar, onder meer van Flipje uit Tiel en van de strip Noddy, die in Amerika en Engeland razend populair was. Hij heeft een vermogen verdiend. Moeder was dichteres: Freddie Langeler. Die ouders stierven kort na de Tweede Wereldoorlog, en de kinderen erfden een vermogen van miljoenen guldens. Het ouderlijk huis werd verkocht, en uiteindelijk kwamen ze terecht in de villa ‘Jagtlust’, tussen Laren en Blaricum. Hein vertelde dat het fortuin er binnen een paar jaar doorheen gejaagd was. Ik, jong en uit de provincie, zei nog: ‘Heb je daar dan geen spijt van?’ En Hein: ‘Spijt? Geen seconde! Jammer dat het op is, maar: we hebben geleefd.’ Bovendien zijn de vrienden van toen, alle mensen die daar woonden, onder wie ook Reve, nog steeds zijn vrienden. Ook platzak, uiteindelijk, ik bedoel: het was niet om het geld te doen. De uitgever van de boekjes die ik heb geschreven, Thomas Rap, was ook een groot bewonderaar van Fritzi en bovendien een vriend van Hein. Die heeft ervoor gezorgd dat Fritzi een prijs kreeg, de Trevanian-prijs, een prijs voor iemand die bijzonder werk heeft gemaakt. Die kreeg ze dus van die Trevanian, een groot Amerikaans schrijver. Een bedrag van 10.000 gulden. Toen heb ik samen met Fritzi en Hein een hele dag nagedacht over de vraag wat er in de bedankbrief aan die meneer Trevanian moest staan. Daar kwamen we niet uit. Uiteindelijk is maar besloten een cassettebandje vol te zingen met: Thank you very much, thank you very much, thank you very much, thank you very much. Hahaha! Hein is in veel opzichten altijd jonger gebleven dan ik. Op een dag liep ik met Hein in de buurt van de Dam, het regende. We wilden schuilen voor de regen en liepen de Bijenkorf binnen. We kwamen die winkel binnen en daar stond een bak vol nylonkousen. Dus Hein pakt zo’n set nylonkousen en bestudeert die. Er komt een nuffige winkeljuffrouw aan en die zegt: ‘Kan ik de heren ergens mee van dienst zijn?’ Hein kijkt samenzweerderig om zich heen en zegt: ’t Is ons om neuken te doen.’ Hahahaha! Een charmeur, een dandy. Hij zag eruit als de rector van een Goois gymnasium, chic. En zo sprak hij ook. Maar eigenlijk was hij een van de eerste hippies van Nederland."