30 Mei 2006

Over de dieren

Als ik een hond zie, wil ik hem geruststellen. Sinds zes jaar ben ik met katten, en ik ben de hele dag bezig met geruststellen. Vandaag waren we bij het paard, we hebben het paard, en ik ben aan het geruststellen. Er staan er daar elf in de wei, dus er valt wat te doen. Iemand zei een keer: je bent je zelf aan het geruststellen, zoveel als je van mijn honden houdt. Dat was een man met een hoed op, een charlatan. Ik zei: het is niet geruststellen, maar troosten. Er valt zoveel te troosten, man, en dan al die mensen nog. Ik geloof dat hij ook een hekel had aan mensen, en daarom van het hotel is gesprongen. Maar hij had geen hekel aan dieren, want hij had twee honden.

Met de dieren is het uitsluitend liefde, zonder teleurstelling, zonder voorwaarden, zonder taal.

De Nederlaag

geketend aan het circuit der seizoenen
verlies ik in buitensporigheid mijn weg
tussen vuur en ijs daar waar gedijen
de olijven de limoenen en waar de poliep
van het uitspansel overstraalt de bochten
en de krochten en het grauw geweld der golven
en ook mijn gedachten die donkere bouwsels
die kalkkoude ruïnen op de kale bergen
boven het tumult van eeuwig spuwende inspanning
de waterval die zelfs de krachtige zalm verjaagt

daar betrad ik het ijzerrijk schraal en beendor
koorts brandde in de schoot der heuvels
uit een laatste zonnestraal viel een vogel dood
op het vervallen drooghuis waarin ik mij verschool
tussen uilen vleermuizen en blinde vlekken
razernij spoot als vitriool tegen de gewapende
beelden die in de diepe duisternis bewogen
en die terugspogen onblusbaar en meedogenloos
de marmersnijder en de schedelmeter ontwaarde ik
in de eeuwigheid zou ik uittreden en deel zijn
van doodseskaders die de bedevaart van bedelaars
en hoopvolle filosofen verstoren en uiteenrijten
zodat een ieder dwaalt in eeuwig onbehagen
zonder dageraad zonder lenteboden zonder liefde
zonder morgenrood zonder jaargetijden zonder taal

Lucebert