02 April 2010

De Graal

[Zes jaar geleden geschreven, er hoeft geen letter veranderd]

Naarmate er meer jaren zijn verstreken, worden de winters zwaarder. Maar je ontkomt niet aan de winters, en daarom is het zaak dat je de anderen troost, dat de anderen je troosten: 'De behoefte van de mens aan troost is onverzadigbaar' (Stig Dagerman). Kom maar bij Ellingmann: het is hier donker, niemand ziet je. —

Je kent dat verhaal misschien wel, het verhaal van Parcival en de Graal. Parcival groeit op in een eenvoudig huisje in het bos, met zijn moeder. Waar zijn vader is, weet ik niet, maar dat is voor het verhaal van geen belang — of van beslissend belang, wat je wilt.
Wanneer hij oud genoeg is, gaat hij uit jagen en op een van zijn tochten door het bos komt hij ridders van koning Arthur tegen, die hij aanziet voor spoken. Bij thuiskomst vertelt hij het verhaal over de ontmoeting met de spoken aan zijn moeder. Zij begrijpt dan hoe laat het is, dat Parcival eropuit zal trekken. (Nu weet ik het weer! Haar man, Parcivals vader, was omgekomen bij een gevecht met ridders.)
Ze maakt een mooie uitrusting voor hem, ze houdt van hem, en hij vertrekt. Als eerste verslaat hij, gekleed in zijn koddig pak, de Rode Ridder. Later komt hij op het hof van koning Arthur, waar hij met paard en al voor diens troon komt staan. Arthur moet om hem lachen, maar hij begrijpt dat hij met een uitzonderlijk man van doen heeft. Hij slaat hem tot ridder en geeft hem de opdracht de Graal te zoeken, dat is: een schaal met het bloed van Christus.
Op zijn zoektocht, zijn queeste, beleeft Parcival talrijke avonturen en verslaat hij allerlei kwaadwillenden. Op een avond, hij kan niet meer, zoekt Parcival een plaats om te slapen. Hij vraagt twee vissers die aan een stroompje zitten of zij een overnachtingsplaats weten, en zij wijzen hem de weg naar het paleis van de Visserkoning. Doodop komt hij aan. Hij wordt naar een zaal gebracht en krijgt te eten. Later ziet hij een groep mensen door de gangen schrijden: voorop iemand met een bloedende lans, daarachter iemand met een schaal. Maar hij is te moe, hij wil slapen.
De volgende ochtend blijkt het paleis leeg te zijn, er zijn geen mensen meer. Parcival stijgt te paard en vertrekt. Wanneer hij even later omkijkt, stelt hij vast dat het paleis van de aardbodem is verdwenen.
Later wordt hem duidelijk hij dat hij de Graal had ontdekt, in het paleis van de Visserkoning, en dat hij zijn ontdekking niet heeft herkend. Radeloos, ontroostbaar en biddend — Merlijn had er ook nog iets mee te maken — brengt hij zijn dagen door.
Dit verhaal bestaat in talloze varianten. Het eerste dateert uit ik meen de 7de eeuw, dit is van Chrétien de Troyes, uit de 13de eeuw. Ik heb wel een Nederlandse vertaling van dat boekje, maar het is zoekgeraakt, mijn bibliotheek is een chaos.

[inmiddels teruggevonden, en door mijn voormalige geliefde bij haar afscheid als teken van begrijpen op mijn bureau gelegd - 2 april 2010]

Waarom is dat verhaal zo belangrijk, volgens Ellingmann? Het is belangrijk omdat er een motief in verwerkt is dat je het motief van de onwetendheid mag noemen, en niet het queeste-motief, zoals veel kenners denken. De pointe is dat er redding gezocht wordt, gevonden wordt, maar niet onderkend wordt. Ellingmann zegt: dat is cruciaal.

'Ik kan hem zoeken als hij er niet is, maar hem niet ophangen als hij er niet is.
Men zou kunnen willen zeggen: "Dan moet hij er toch ook zijn als ik hem zoek."
— Dan moet hij er ook zijn als ik hem niet vind, en ook als hij helemaal niet bestaat.'

In 1971 voegde W.F. Hermans deze tekst van Ludwig Wittgenstein als nawoord toe aan De donkere kamer van Damokles. De hoofdpersoon uit Hermans' boek, Osewoudt, vervult in de oorlog een heldenrol, althans, dat denkt hij zelf. Op verzoek van luitenant Dorbeck, die hem bezoekt in zijn sigarenzaak, voert hij een reeks opdrachten uit voor het verzet. Na de oorlog wordt hij opgepakt door de overwinnaars, die menen dat hij een verrader was. Zijn vermeende heldendaden blijken volgens de Engelsen niet te bewijzen; dat hij met de Duitsers heeft geheuld, wel. Osewoudt tracht in gevangenschap zijn onschuld te bewijzen aan de hand van foto's die door hem zijn gemaakt, onder meer van zijn opdrachtgever, Dorbeck. Dorbeck zelf (hij lijkt op Osewoudt zoals het negatief van een foto op een positief) is spoorloos, maar de foto's moeten uitkomst brengen. Wanneer Osewoudts camera eindelijk wordt gevonden, blijken de foto's mislukt. Osewoudt rent het terrein op waar hij gevangen wordt gehouden, maar op zijn vlucht wordt hij neergeschoten en hij sterft in de armen van een pater.
Damokles mocht van koning Dionysios één dag koning zijn, maar hij was er zich niet van bewust dat er boven zijn hoofd een zwaard hing aan een paardenhaar.
De pointe is dat er redding gezocht wordt, gevonden wordt, maar niet onderkend wordt.

Er liggen hier stapels oude brieven, teksten, verhalen, een complete roman, gedichten, invallen. Na veertig jaar — Ellingmann is veertig jaar (46, inmiddels) — zou je zeggen dat er gezocht is, gevonden is. Wat heb ik niet herkend, vraagt Ellingmann zich luidop af.